Itteren ligt aan de Maas en had en heeft een vruchtbare bodem. De Maas kwam regelmatig uit haaroevers en zorgde ook voor vruchtbare grond zodat gewassen goed konden groeien. Vanuit de archeologie is bekend dat er sinds de Vroeg-Neolitische tijd (3000 – 2000 voor Christus) bewoning was in Itteren maar waarschijnlijk zelfs al 7000 jaar geleden.
Zo vond (Itternaar) John Hageman in april 1985 in een akker nabij Op de Hoogmaas een drietal stenen prehistorische gebruiksvoorwerpen, zogenaamde artefakten, waaronder twee bijlen. John heeft één van de stenen laten zien aan de heer P.J. Felder, een vuursteendeskundige, voor determinatie omdat hij vermoedde dat het hier om een Neolitische bijl ging. (Neolithicum = Nieuwe Steentijd: ± 5000 – 2000 jaar voor Christus.) Uit het onderzoek van P. Felder bleek dat dit bijl vervaardigd is uit een “gesloten vuurstenen pijp” d.m.v. losse slagen aan één zijde, daarna is het aangescherpt en gedeeltelijk gepolijst. Het is ingesteeld geweest en later gebroken bij de steel. De exacte datering kan niet gesteld worden maar de bijlen zullen tussen de 4000 en 7000 jaar oud zijn.
In Itteren maar ook in Borgharen ligt een bijzonder landschap met verschillende aardkundige en cultuurhistorische waarden. Deze waarden vertellen ons het verhaal over vroeger en geven historische diepgang aan het landschap. Bij de uitvoering van de Maaswerken is Consortium Grensmaas zorgvuldig met deze waarden omgegaan. Zo werd het 17e-eeuws paardengraf in Borgharen gevonden waarvan één paard nog te bewonderen is in het archeologisch centrum in Hartelstein. Zo zijn de resten van een Merovingisch grafveld (circa 450-750 na Chr.) en een Romeinse villa in de omgeving van Itteren gevonden. In de Itterse Weerd werden zwaarden, kogels en een helm gevonden die getuigen waren van de strijd tussen de Spaanse en Staatse troepen in de Tachtigjarige oorlog (1568-1648).
Aardkundige waarden:
Aardkundige waarden vertellen iets over de natuurlijke ontstaanswijze van een landschap. Soms zij nog bepaalde vormen van reliëf zoals ruggen, heuvels en laagten te herkennen. Dit is ook het geval bij Borgharen en Itteren. Zij liggen op het laagterrras van de Maas dat ongeveer 12.000 jaar geleden is gevormd. Het gebied wordt doorsneden door verschillende oude Maaslopen. In een daarvan stroomt nu nog de Oude Kanjelbeek. Ten noorden van Borgharen ligt een grindrug die zelfs bij het hoogwater van 1995 nog droog is gebleven.
Cultuurhistorische waarden:
Cultuurhistorische waarden laten zien hoe mensen vroeger het natuurlijke landschap hebben ingericht en gebruikt. Het meest zichtbare zijn historische gebouwen en historisch-geografische elementen zoals oude wegen of verkavelingpatronen. Archeologische objecten liggen meestal onder de grond en zijn daardoor onzichtbaar.
Archeologen hebben in het gebied elf archeologische vindplaatsen ontdekt. De oudste resten dateren uit de Nieuwe Steentijd, ongeveer 7000 tot 4000 jaar geleden. In de IJzertijd neemt de bewoning toe. In de 2e en 3e eeuw na Christus lag in het gebied een Romeinse villa, een groot landbouwbedrijf. Resten daarvan zijn in 1995 en 1999 in de buurt van de Pasestraat ten noorden van Borgharen ontdekt. Op dezelfde plaats lag in de 6e en 7e eeuw een grafveld.
Opvallende gebouwen in het gebied zijn kasteel Borgharen en twee historische boerderijen, Wiegershof en Haertelstein. De kernen van de dorpen Borgharen en Itteren hebben een middeleeuwse oorsprong. In het gebied liggen verder nog enkele oude wegen en dijken.
Kijk 180708 DL Vondst Grensmaas voor “spectaculair oud ijzer” van juli 2018
Kijk ook hier voor het hoofd van “tante Itta” van oktober 2018
In de Brook-Ekspres van 8 februari 1985 schreef John Hageman een stukje “historie-vervalsing” of: “Hoe het dorp Itteren 2000 jaar geleden ontstond.”
’nne Romein gleijde in z’n beutsje
Richting zie, zeiltow aon ’t veutsje
Flink gèt leeg flesse oonder ziech,
‘nne streekverkenner zoe op ’t geziech.
Inins sjaarde de bojem de grónd,
’t beutsje kantelde, heer op zien kont
De Maos in en dao zaot heer daan
Klètsnaat te grijne wie ‘nne maan.
Dit plèkske heij is good gelege
Die heuvels dao die were regen
Snie en wind, de groond liek vröchbaar
Genog veir droeve en e geitepaar.
H’r snapde ’t biel en howde bui mum
Tummerde ’n hut mèt paole d’rum
Joog op wèld dat kaom dreenke
En pitsde zich deen aovend ‘nne fleenke.
Heij weur iech hoonderd, es ‘ch neet raos
Spraok ‘r pielekenaaks póddelend in de Maos
’t is zun dat iech allein heij bin
Heij allein te zien heet geine zin.
De nach kaom en ‘r lag zich deneer
Alles aosemde ‘nne serene sfeer
Beij ’t opstoon vaan ’t zonneleech
Vloog ’n douf wiet weg op weeg.
Ze kaome mèt de boot te peerd te voot
Mèt wienig cent mèh hielväöl moot
Daankde hun gode daoglaank in de kèrreke
En begoste es gèkke te wèrreke.
Ze trowde met Germinnekes oet de buurt
Die al vaan die manskerels hadde gehuurd
D’r kaome väöl keender, wat dach geer
mèt zoen loch, zoene wien en zoe’e beer.
Ze umde ’t plèkske Itterum Trajectum
Zoe kloonk dat mèt ’n Romeinse stum
Mèt dat oetspreke waors neet eder gegeve
En toen is ’t beij “Itteren” gebleve.”
John Hageman