Itteren, sinds 1 juli 1970 ressorterend onder de gemeente Maastricht, heeft zijn dorpsgezicht goeddeels weten te bewaren, waartoe het Sint Martinuskerkje, met het intieme kerkhof, niet weinig bijdraagt. Een kerkje, met een even eenvoudig als stemmig en geheel wit interieur, waarvan de drie hoofddelen en wel de toren met het portaal, het schip en het priesterkoor met de dwarsbeuken, uit drie verschillende perioden dateren.
Het schip werd in 1784 gebouwd in opdracht en op kosten van het kapittel van Onze Lieve Vrouw te Maastricht. Het koor bekostigden de Staten van Holland terwijl de sacristie en het kerkportaal voor rekening kwamen van de gemeente Itteren. De architect was niet minder dan de Maastrichtse Stadsbouwmeester Matthias Soiron.
Het zaalkerkje met een vlak plafond van hout kan niet het eerste kerkje van Itteren zijn geweest. Het parochieregister vermeldt tenminste de namen van alle pastoors sinds 1698 maar ook, dat er in 1560 reeds een pastoor Petrus Sauvage was. Bovendien is in het stadsarchief van Maastricht de kerk van Itteren omstreeks 1670 te bewonderen naar een gravure van Josuah de Grave.
Toen in 1784 de kerk werd gebouwd, was Joannes Loyens, geboortig uit Hulsberg, sedert 1779 pastoor van Itteren. Hij werd in de kerk, vlak voor het koor, begraven hetgeen nog altijd zichtbaar is. Pas in 1855 maakt het Parochieregister melding van de inzegening van de kerk. Op 6 juli van dat jaar had de consecratie plaats terwijl het hoogaltaar werd toegewijd aan de H. Martinus van Tours, hetgeen gebeurde door Mgr. Vrancken, Bisschop van Colphon en apostolisch vicaris te Batavia. Nog diezelfde dag mocht Itteren een tweede bisschop in zijn midden en zijn kerk begroeten in de persoon van Bisschop Paredis van Roermond, die het H. Vormsel kwam toedienen.
Ongeveer een eeuw na de bouw van de kerk blijkt het dak in zo’n slechte staat te verkeren dat het elk jaar gerepareerd moet worden. In 1893 besluit het kerkbestuur het te lage plafond af te breken en het schip te overwelven in een Romaanse of rondboogstijl. Een viertal jaren tevoren, in 1889, was al besloten zelf brikken te gaan bakken en dit dan, kennelijk, met het oog op een plan om een nieuwe toren met portaal op te richten, want in 1892 viel het besluit het kerkschip met een venster te verlengen en een toren te bouwen, waartoe in 1893, architect H. Lemmens uit Kerkrade de opdracht kreeg. In het kader van al die bouwactiviteiten kon de vernieuwing van plafond en dak van de kerk in een moeite meegenomen worden.
Het derde onderdeel van de tegenwoordige kerk kwam, tenslotte, in 1926 tot stand. De kerk werd toen, naar ontwerp van architect Jos Bemelmans, vergroot met een priesterkoor en twee dwarsbeuken, waarvoor op 11 juli de eerste steen eendrachtig werd gelegd door pastoor C. Piels, de leden van het kerkbestuur, de architect en de aannemer. Zo trof pastoor J. de Saive in het begin van de jaren zestig de kerk van Itteren aan. Waarvan hij het interieur wat versoberde zodat de weinige maar des te waardevollere kunstwerken in de kerk des te beter tot hun recht konden komen. Hij liet het lindehouten kruisbeeld uit het begin van de 18e eeuw, dat buiten tegen de kerkmuur had hangen te verweren, restaureren en hij hing het op achter het priesterkoor, waarvan hij het al te uitbundige altaar uit 1902 verwijderde om een strakke altaartafel van groen geaderd marmer te plaatsen. In de zijbeuk rechts van het koor staat de doopvont daterend uit 1838, welk jaartal ook staat geslagen in de koperen deksel die voor zegge en schrijve 16.44 gulden werd vervaardigd. De kleine koperen kluisters kostten toen echter, niet minder dan 1 gulden. Voor 12.45 gulden werd meteen ook ‘ eenen steenen staender’gekapt. Vier beeldengroepen sieren de witte wanden van het schip: een H. Hilarius, de H. Familie gemaakt van lindehout, de kerkpatroon Sint Martinus en een Sint Anna te Drieën van Jan van Steffensweert, de talentvolste beeldsnijder die in het begin van de 16e eeuw werkzaam was in het midden en zuiden van Limburg en in het aangrenzende Belgische en Duitse gebied. De enige beeldhouder uit de latere periode der gotiek die van naam bekend is en die een spoor van meesterwerken achterliet in de kerken van de Maasstreek zoals dan in het sympathieke kerkje van Itteren.
Het kerkgebouw is opgenomen onder nr. 28079 bij de Rijksdienst voor Monumenten te Zeist.
Itteren, sinds 1 juli 1970 ressorterend onder de gemeente Maastricht, heeft zijn dorpsgezicht goeddeels weten te bewaren, waartoe het Sint Martinuskerkje, met het intieme kerkhof, niet weinig bijdraagt. Een kerkje, met een even eenvoudig als stemmig en geheel wit interieur, waarvan de drie hoofddelen en wel de toren met het portaal, het schip en het priesterkoor met de dwarsbeuken, uit drie verschillende perioden dateren.
Het schip werd in 1784 gebouwd in opdracht en op kosten van het kapittel van Onze Lieve Vrouw te Maastricht. Het koor bekostigden de Staten van Holland terwijl de sacristie en het kerkportaal voor rekening kwamen van de gemeente Itteren. De architect was niet minder dan de Maastrichtse Stadsbouwmeester Matthias Soiron.
Het zaalkerkje met een vlak plafond van hout kan niet het eerste kerkje van Itteren zijn geweest. Het parochieregister vermeldt tenminste de namen van alle pastoors sinds 1698 maar ook, dat er in 1560 reeds een pastoor Petrus Sauvage was. Bovendien is in het stadsarchief van Maastricht de kerk van Itteren omstreeks 1670 te bewonderen naar een gravure van Josuah de Grave.
Toen in 1784 de kerk werd gebouwd, was Joannes Loyens, geboortig uit Hulsberg, sedert 1779 pastoor van Itteren. Hij werd in de kerk, vlak voor het koor, begraven hetgeen nog altijd zichtbaar is. Pas in 1855 maakt het Parochieregister melding van de inzegening van de kerk. Op 6 juli van dat jaar had de consecratie plaats terwijl het hoogaltaar werd toegewijd aan de H. Martinus van Tours, hetgeen gebeurde door Mgr. Vrancken, Bisschop van Colphon en apostolisch vicaris te Batavia. Nog diezelfde dag mocht Itteren een tweede bisschop in zijn midden en zijn kerk begroeten in de persoon van Bisschop Paredis van Roermond, die het H. Vormsel kwam toedienen.
Ongeveer een eeuw na de bouw van de kerk blijkt het dak in zo’n slechte staat te verkeren dat het elk jaar gerepareerd moet worden. In 1893 besluit het kerkbestuur het te lage plafond af te breken en het schip te overwelven in een Romaanse of rondboogstijl. Een viertal jaren tevoren, in 1889, was al besloten zelf brikken te gaan bakken en dit dan, kennelijk, met het oog op een plan om een nieuwe toren met portaal op te richten, want in 1892 viel het besluit het kerkschip met een venster te verlengen en een toren te bouwen, waartoe in 1893, architect H. Lemmens uit Kerkrade de opdracht kreeg. In het kader van al die bouwactiviteiten kon de vernieuwing van plafond en dak van de kerk in een moeite meegenomen worden.